Naast labradoodles stikt het in Bommel van de kunstenaars. Mijn overbuurman is daar een van, hij heet Whateverpiet. Naast hem woont een kunstenares, maar gek genoeg is onze straat verder gespeend van kunstenaars. Als je de Bommelse kunstenaars met stipjes zou weergeven op een kaart van de binnenstad, zou je overal stipjes zien, maar in onze straat maar twee.
‘Kijk, als er een hoop stipjes bij elkaar staan, dan heb je veel meer kans dat mensen dit straatje inlopen om te komen kijken,’ zei Whateverpiet. Dat voorbeeld van die stipjes op een kaart is namelijk niet echt fictief. Eens in de maand kun je hier het kunstrondje lopen: langs een ‘verrassende verzameling van ateliers, galeries en een museum, tussen historische stadswallen en de Waal’. Je krijgt een kaart mee met stipjes op de plaatsen waar de kunstenaars zitten en dan kun je zelf je eigen route bepalen.
Het kon zijn dat ik in een overmoedige bui eens had gezegd dat me dat wel leuk zou lijken.
‘Ik zag dat je een schildersezel hebt, wil je meedoen?’ vroeg Whateverpiet daarna. ‘Nee,’ zei ik instinctief, want alleen het idee al dat mensen naar mijn portretten komen kijken maakt me misselijk en bovendien durf ik dat absoluut niet en nog bovendiener ben ik helemaal geen kunstenaar. ‘Jawel toch?’ zei Peter, die er toevallig naast stond. ‘Oh oké,’ zei ik, want het kon zijn dat ik in een overmoedige bui eens had gezegd dat me dat wel leuk zou lijken en tegen zoveel overtuigingskracht was ik niet opgewassen.
Whateverpiet weet niet eens wat ik maak, besefte ik een tijdje later. Het was hem misschien alleen maar om dat extra stipje te doen. Sinds de verhuizing en maanden durende verbouwing had ik geen kwast meer aangeraakt en ook mijn ambitieuze honderdhoofdenproject lag al tijden stil. Het idee om mee te doen aan een culturele route met allemaal echte kunstenaars begon me steeds maller voor te komen.
Wie A zegt moet ook B zeggen, dacht ik dapper.
Maar toen werd ik overvallen door een golf van inspiratie. Ik kocht het grootste canvas dat ik kon vinden, legde de honderd hoofden die ik tot nu toe heb nog eens op volgorde, sorteerde al mijn kwasten en verven, trok oude kleren aan en ging aan de slag. Inmiddels staat een half af levensgroot olieverfportret me vanaf de ezel kleurrijk doch droevig aan te staren (mijn schilderijen worden per ongeluk meestal wat somberder dan ik ze bedoel).
Wie A zegt moet ook B zeggen, dacht ik dapper en ik schreef me voor ik me kon bedenken in voor het grotere kunstrondje, dat maar eens per jaar plaatsvindt. Ik was nog net op tijd.
‘Nu moeten we prijzen bedenken,’ zei Peter en hij noemde een bedrag. ‘Veel te weinig,’ zei ik, want hoewel ik geen kunstenaar ben, wil ik er wel absurd veel geld mee verdienen. ‘En wat doe je dan als er mensen komen,’ vroeg Peter. ‘Ik ben er nog niet helemaal uit, maar ik denk me verstoppen,’ zei ik eerlijk. ‘Oh ja, en bij complimenten kom je dan zeker gauw tevoorschijn,’ zei hij. ‘Ja,’ zei ik. ‘En bij wijn.’


‘Nee, ik ben geen kunstenaar!’, ‘Nee, ik ben geen schrijver!’ Wat is dat toch met die calvinistische valse bescheidenheid?
Heel goed! Je portretten zijn geweldig. Kom uit je verstopplek! (Bovendiener ❤️)